Strategieformulering

Mintzberg (1978) beschrijft strategieformulering als iets doelbewust en sequentieels. Zowel organisatiestructuur als de installed base, technologie worden in dit proces eerder gezien als beperkingen dan als facilitators. De interne organisatie word vaak beschouwd als statisch en beperkend. Strategische keuzes zijn vaak gemaakt onafhankelijk van de technologische mogelijkheden. Hierdoor kan er een mismatch ontstaan ​​tussen strategie en technologie. Een belangrijke oorzaak is het beperkte repertoire van de technische discipline, waar rationaliteit en logische algoritmen de mechanismen zijn om taken op een ordelijke manier uit te voeren. Daarom worden de technische functies (productie, onderhoud) binnen bedrijven gezien als neutraal t.a.v. de gekozen strategie. Met andere woorden: de (nieuwe) technologie zal niet automatisch leiden tot een nieuwe strategie.

Toch impliceren nieuwe technologieën systemen, mensen en kennis om een ​​concurrentieverschil te creëren. M.a.w. er is een duidelijk noodzaak om assets en bedrijfsstrategie met elkaar in verband brengen.

Een onderhoudsstrategie is een systematische aanpak voor het onderhoud van assets en zal dus per organisatie variëren. De onderhoudsmix beschrijft welke gebeurtenissen (bijvoorbeeld een storing, het verstrijken van de tijd, een toestand) aanleiding geven tot welk type onderhoudsactie (inspectie, reparatie of vervanging). Het selecteren van de beste onderhoudsstrategie hangt af van verschillende factoren, zoals de te bereiken organisatiedoelen, de aard en de rol van de asset, werkstromen en de werkomgeving . Een onderhoudsstrategie bestaat uit een mix van onderhoudsbeleid en onderhoudstechnieken die variëren van asset tot asset. Een onderhoudsconcept kan worden gedefinieerd als de reeks beleidsmaatregelen zoals CM, PM en CBM, enz. Om dit beleid te kunnen formuleren zijn grote hoeveelheden onderhoudsgegevens nodig.

Deductie en inductie

Het onderhoudsproces kan vanuit verschillende perspectieven worden bekeken. Hier wordt het onderhoudsproces vanuit twee verschillende perspectieven bekeken. Het eerste perspectief is deductief, waarbij het onderhoudsproces wordt bekeken vanuit de eisen van belanghebbenden. Het andere perspectief is inductief, waarbij het onderhoudsproces gebaseerd is op de status van de systeemfuncties. Het deductieve en inductieve perspectief op het onderhoudsproces kan van geval tot geval en onafhankelijk van de gekozen propositie worden aangepast. 

Vanuit het deductief perspectief is de input voor het onderhoudsproces de kloof tussen de output van een asset en de eisen van de stakeholders. De trigger van het onderhoudsproces, is dus de kwaliteit van de gerealiseerde diensten. De kwaliteit van een dienst is het collectieve effect van de prestaties, die de mate van service bepaalt.
Op basis van de tevredenheid van belanghebbenden moet dus worden besloten of onderhoud noodzakelijk is. In dit deductieve perspectief is de beoogde output van het onderhoudsproces de tevredenheid van belanghebbenden. Het deductieve perspectief heeft een sterke relatie met organisatiedoelen.

Inductief gezien wordt het onderhoudsproces beheerd door de vereiste functies. Een vereiste functie is een functie of een combinatie van functies van een asset, die noodzakelijk wordt geacht om een ​​bepaalde dienst te verlenen. Daarom start het onderhoudsproces wanneer een vereiste functie faalt.

Om effectiviteit en efficiëntie te bereiken moet onderhoud zowel vanuit een deductief perspectief als vanuit een inductief perspectief moet worden bekeken. Bovendien moeten de twee perspectieven met elkaar worden verbonden om aan alle eisen van belanghebbenden te voldoen. Door de combinatie van zowel een deductieve als een inductieve benadering kunnen synergetische voordelen worden bereikt die moeilijker te bereiken zijn als slechts één enkel perspectief wordt toegepast.

Zichtlijnen

Vanuit de levenscyclusbenadering is het logische om onderhoudstaken tegelijkertijd met het ontwerp te ontworpen. In de ISO 55000 norm wordt de levenscyclusbenadering ook wel ‘line of sight’ genoemd. De ‘zichtlijn’ verbindt activiteiten en prestatiedoelen met de algemene doelstellingen van de organisatie.

Belangrijk is de afstemming tussen de strategische richting van de organisatie en de prestaties. Deze moeten op elkaar worden afgestemd om de efficiëntie van de organisatie te vergroten (of in ieder geval om suboptimalisatie te voorkomen). Om afstemming te bereiken kan onderhoud zowel vanuit een deductief perspectief als vanuit een inductief perspectief worden bezien.

Vanuit een deductief perspectief triggert het (gebrek aan) presteren het onderhoudsproces. In het deductieve perspectief is de beoogde output tevredenheid van stakeholders, specificaties, normen of veiligheids- en milieukwesties. Deductief onderhoud moet bijdragen aan verbetering van die output. Deze output is sterk verbonden met onderhoudsinspanningen. Als de output niet gerealiseerd wordt zijn de onderhoudsinspanningen onvoldoende. Het helpt dan niet om de onderhoudsinspanningen te intensiveren. 

Het inductieve perspectief is onderhoud gebaseerd op de technische status van het asset. Onderhoud wordt gestart wanneer technische, (vroegtijdige) waarschuwingssignalen worden aangegeven. Inductief gezien is onderhoud een preventieve actie voor storingen en storingen die verband houden met degradatie.

Het inductieve perspectief heeft de meeste aandacht. Door de combinatie van zowel een deductieve als een inductieve benadering kunnen synergetische voordelen worden behaald die moeilijker te bereiken zijn als slechts één enkel perspectief wordt gehanteerd. Literatuur en praktijk gaan niet in op de wisselwerking tussen deze richtingen. Hoewel er steeds meer aanwijzingen zijn dat de prestaties van processen moeten worden afgestemd op de strategieën van organisaties, is het niet bekend of een dergelijke afstemming relevant is voor onderhoudsactiviteiten. Door assetmanagement in te voeren zonder het onderhoud af te stemmen op de strategische richting van de organisatie, zullen niet alleen de voordelen niet volledig tot hun recht komen, maar zullen ook de nadelen zichtbaar worden.

Integratie van onderhoud

Het concept van integratie of zogenaamde terotechnologie (Husband 1972) en later het TUE-model (Gits 1990) waren de eerste pogingen om de integratie te bereiken die wordt beschreven in de PAS55 en later in de ISO 55000. Aanvankelijk was de PAS 55 bedoeld als hulpmiddel bij het opzetten van een beheersysteem van fysieke bedrijfsmiddelen. Hoewel de structuur anders is, zijn de meeste elementen nu opgenomen in de ISO 55001.

De focus van de ISO 55000 ligt op het managen van de prestaties van de assets voor de lange termijn. Assetmanagement is daarentegen gericht op het verbeteren van de algehele performance door het nemen en uitvoeren van systematische beslissingen over het ontwerp, gebruik en onderhoud. De methodologie omvat strategische, tactische (onderhoud) en operationele (technische risico’s, betrouwbaarheid, prestaties) beslissingen. Assetmanagement vereist, net als bij ISO 9001, een omgeving waarin alle kennis, instructies, processen en ervaringsrapportages zijn geborgd. Dit veronderstelt een intensieve samenwerking binnen een organisatie.

Assetmanagement kan ook gedefinieerd worden als: “een strategische, geïntegreerde reeks van processen om de grootste levenslange effectiviteit, benutting en rendement uit assets te verkrijgen” (Mitchell en Carlson, 2001).

Hoewel prestatiemeting een belangrijk issue is in de vakliteratuur, zijn er weinig specifiek gericht op de onderhoudsfunctie. Alhoewel ISO 55000 in de praktijk wordt gepresenteerd als een generiek management raamwerk, wordt het vooral gezien als een manier om de onderhoudskosten te minimaliseren. Ook mist de ISO 55000 voldoende aandacht voor het onderhoud gedurende de gehele levenscyclus (Amadi-Echendu, 2004).