Macht tijdens storingen

Organisaties bestaan ​​uit formele en informele regels bedoeld om activiteiten van mensen coördineren. Hiërarchie is het concept dat de mechanismen, processen en rollen zorgen ervoor dat mensen handelen volgens de regels van het spel. Die regels vormen samen de formele structuur van een organisatie waarin macht centraal staan. Er zijn veel potentiële bronnen van macht: informatie, expertise, geloofwaardigheid, status en prestige, onzekerheid. Maar ook: toegang tot managers op controle (geld), sancties en beloningen. Macht creëert zowel ruimte voor initiatieven terwijl het tegelijkertijd de legitimiteit van de initiatieven waartegen het zich verzet, de-legitimeert. 

Onzekerheid wordt ook gezien als een bron van macht en niet als een beperking. Wanneer een organisatie onzekerheid ervaart, wordt macht uitgeoefend op basis van beschikbare kennis onzekerheid te beheersen.

Het management in een organisatie heeft formeel het meeste gezag, maar de rol van het onderhoudspersoneel is van cruciaal belang voor het behalen van productiedoelen. Hun vermogen om onderhoudsstops bij storingen te forceren verleent hun een mate van macht die niet terug te zien is in de formele gezags-relaties. Daarmee beheerst de onderhoudsafdeling een belangrijkste bron van onzekerheid in een routinematig systeem. 

Een vorm van onzekerheidsreductie is het geplande preventief onderhoud. Bij ongepland onderhoud moet er op creatieve wijze gebruik van de omstandigheden en het eigen oordeel, door formele regels om te buigen en hulpbronnen te benutten.

Deductie en inductie

Het onderhoudsproces kan vanuit verschillende perspectieven worden bekeken. Hier wordt het onderhoudsproces vanuit twee verschillende perspectieven bekeken. Het eerste perspectief is deductief, waarbij het onderhoudsproces wordt bekeken vanuit de eisen van belanghebbenden. Het andere perspectief is inductief, waarbij het onderhoudsproces gebaseerd is op de status van de systeemfuncties. Het deductieve en inductieve perspectief op het onderhoudsproces kan van geval tot geval en onafhankelijk van de gekozen propositie worden aangepast. 

Vanuit het deductief perspectief is de input voor het onderhoudsproces de kloof tussen de output van een asset en de eisen van de stakeholders. De trigger van het onderhoudsproces, is dus de kwaliteit van de gerealiseerde diensten. De kwaliteit van een dienst is het collectieve effect van de prestaties, die de mate van service bepaalt.
Op basis van de tevredenheid van belanghebbenden moet dus worden besloten of onderhoud noodzakelijk is. In dit deductieve perspectief is de beoogde output van het onderhoudsproces de tevredenheid van belanghebbenden. Het deductieve perspectief heeft een sterke relatie met organisatiedoelen.

Inductief gezien wordt het onderhoudsproces beheerd door de vereiste functies. Een vereiste functie is een functie of een combinatie van functies van een asset, die noodzakelijk wordt geacht om een ​​bepaalde dienst te verlenen. Daarom start het onderhoudsproces wanneer een vereiste functie faalt.

Om effectiviteit en efficiëntie te bereiken moet onderhoud zowel vanuit een deductief perspectief als vanuit een inductief perspectief moet worden bekeken. Bovendien moeten de twee perspectieven met elkaar worden verbonden om aan alle eisen van belanghebbenden te voldoen. Door de combinatie van zowel een deductieve als een inductieve benadering kunnen synergetische voordelen worden bereikt die moeilijker te bereiken zijn als slechts één enkel perspectief wordt toegepast.

Wat is een onderhoudsstrategie?

Veranderingen in de sociaal-economische of de technologische omgeving maken een verandering in de doelstellingen of de gebruikte assets van een bedrijf soms noodzakelijk. Deze verandering zal vaak (tijdelijk) een onevenwichtigheid veroorzaken in de interne fit van het bedrijf. De ‘fit’ wordt hersteld door de technologie en/of structuur aan te passen aan de taakeisen van de strategie (top-down benadering). In de context van onderhoud wordt de fit (bottom-up) hersteld door de onderhoudsstrategie aan te passen aan de nieuwe competenties en de nieuwe technologie. Dit komt overeen met de theoriën van Porter (1988) en die van Abernathy, Clark en Kantrow (1983). De afstemming tussen technologie, strategie en structuur wordt ook geconceptualiseerd in de literatuur over de contingentietheorie (Schoonhoven, 1981; Venkatraman, 1989). Een onderhoudsstrategie is daarom een ​​systematische aanpak om assets in hun omgeving te onderhouden en varieert van systeem tot systeem. Het omvat het identificeren, onderzoeken en uitvoeren van reparatie-, vervangings- en inspectiebeslissingen (onderhoudsmix) en houdt zich bezig met het formuleren van het beste levensduurplan voor elk afzonderlijk onderdeel van een asset, in coördinatie met andere betrokken bedrijfsfuncties (Kelly, 1997). Het beschrijft welke gebeurtenissen (bijvoorbeeld een storing, het verstrijken van de tijd, een toestand) aanleiding geven tot welk type onderhoudsinterventies (inspectie, reparatie of vervanging). Het selecteren van de beste onderhoudsstrategie hangt af van verschillende factoren, zoals de te bereiken doelen, de aard van de faciliteit of de te onderhouden apparatuur, werkstroompatronen (procesfocus, productfocus) en de werkomgeving (Gallimore en Penlesky, 1988; Pintelon en Gelders, 1992). De onderhoudsstrategie bestaat uit een mix van onderhoudsbeleid en onderhoudsconcept die van asset tot asset variëren (Dekker, 1996). Een onderhoudsconcept kan worden gedefinieerd als de set beleidsregels zoals CM, PM en CBM, enz.